Sinds februari 2024 is het Stikstofdecreet van kracht. Waar vroeger sprake was van PAS-brieven en groene, oranje of rode bedrijven, wordt dit met het nieuwe decreet op een hele andere manier benaderd. Het komt erop neer dat tegen 2030 iedereen zijn steentje zal moeten bijdragen om de ammoniakemissies te reduceren.
Aan elke varkens-, rundvee of pluimveehouderij wordt een PAS-referentie 2030 toegekend die per bedrijf aangeeft welke inspanningen worden verwacht en welke emissies op termijn nog maximaal mogen uitgestoten worden. Voor de overige veehouderijen zoals een paarden-, schapen- of een geitenhouderij is geen dergelijk emissieplafond bepaald, maar dient er toch met een aantal zaken rekening gehouden te worden.
Om te bepalen naar welke maximale emissies moet worden gestreefd, wordt uitgegaan van de referentiesituatie 2021. Dit is de basis waarop elke veehouderij een bepaalde reductie moet behalen. Voor de berekening hiervan heb je volgende zaken nodig:
Voor elke diercategorie is vastgelegd met welke ammoniakuitstoot deze overeenstemt, de zogenaamde emissiefactor. Deze wordt vermenigvuldigd met de dieraantallen uit de mestbankaangifte en waar relevant wordt tenslotte nog een leegstandspercentage in rekening gebracht. Dit varieert van 0 % leegstand voor bijvoorbeeld melk- of vleesvee tot 19 % voor slachtkippen.
Dit leidt tot volgende formule per diercategorie: Emissiefactor x dieraantal x leegstand = referentiesituatie 2021
Vervolgens wordt dit cijfer vergeleken met de vergunde emissies op basis van de geldige milieu- of omgevingsvergunning en wordt er al dan niet afgetopt. In bepaalde uitzonderingen kan hierop afgeweken worden.
De PAS-referentie 2030 is de maximale ammoniakuitstoot die je als varkens-, pluimvee- of rundveebedrijf nog mag hebben tegen 2030. Hiervoor moet je de volgende reductiepercentages verrekenen bij de referentiesituatie 2021:
*Het is de bedoeling om de evolutie van de reductiedoelstelling voor de verschillende rundveedeelsectoren uiterlijk 31 december 2026 te evolueren en bij te sturen. Deze oefening wordt vervolgens jaarlijks herhaald. Tegen 31 december 2025 neemt iedereen een ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5 %. In 2026 wordt geëvalueerd of alle rundveedeelsectoren reeds halfweg zijn met hun taakstelling. Als blijkt dat men niet op schema zit, zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen.
Dit eindresultaat is de maximale ammoniakemissie die op het bedrijf nog mag uitgestoten worden tegen 2030. De vooropgestelde reducties kunnen behaald worden door het nemen van ammoniakemissiereducerende maatregelen of door het verminderen van dierplaatsen of een combinatie van beide. Door de Vlaamse Regering is er vastgesteld in welke gevallen hiervan mag afgeweken worden. Dit kan namelijk wanneer de impactscore maximaal 0,025 % bedraagt of wanneer kan aangetoond worden dat de globale voorziene daling van de stikstofdeposities niet in het gedrang komt.
Voor sommige bedrijven is het mogelijk om een vrijstelling te krijgen op deze algemene reductiemaatregelen. Deze optie is aan de orde voor varkens-, pluimvee- of rundveehouderijen waarbij de jaarlijkse ammoniakemissie minder bedraagt dan 500 kg ammoniak cf. de veebezetting in 2021 en de impactscore maximaal 0,025 % is. De impactscore geeft weer hoeveel druk er uitgeoefend wordt door een bedrijf op de nabijgelegen natuur.
Voor biologische veehouderijen kan een vrijstelling verkregen worden wanneer de impactscore maximaal 1 % bedraagt op basis van de gerealiseerde emissies in 2021.
Tevens is er een vrijstelling voor de diercategorieën waar de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.
De maatregelen die voorzien zijn voor mestverwerkingsinstallaties gelden voor mestverwerkingsinstallaties die als volgt omschreven worden: een inrichting als vermeld in rubriek 28.3, c, of 28.5 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met een vergunde mestverwerkingscapaciteit van minstens 40.000 ton/jaar, die andere activiteiten op mest uitvoert dan uitsluitend mestscheiding of de biologische behandeling van de dunne fractie.
Deze installaties dienen voor 1 januari 2027 minstens één ammoniakemissiereducerende maatregel te nemen. Indien er al dergelijke maatregelen werden genomen en deze zijn nog niet opgenomen in de vergunningstoestand van 1 januari 2015, dan tellen deze ook mee.
In 2028 wordt geëvalueerd of de doelstelling voor de mestverwerkingssector behaald is. Indien dit niet het geval is, worden bijkomende maatregelen genomen ten aanzien van de mestverwerkingsinstallaties. De installaties die reeds 30 % of meer hebben gereduceerd, zijn hiervan vrijgesteld.
Elke bewerkings- of verwerkingseenheid zoals bepaald in het mestdecreet zal ook de NH3-emissiepunten moeten bepalen en bezorgen aan de mestbank. In de mestbankaangifte zullen dan ook de ammoniakemissies per emissiepunt moeten gerapporteerd worden.
Iedere pluimvee-, varkens- of rundveehouderij die beschikt over een vergunning van onbepaalde duur of met een termijn langer dan 2030 moet ervoor zorgen dat zij uiterlijk 30 september 2029 in het bezit zijn van een aangepaste vergunning of dat er een (gedeeltelijke) stopzetting is gemeld om te voldoen aan de PAS-referentie 2030.
Voor iedere pluimvee- of varkenshouderij waarvan de vergunning komende jaren komt te vervallen, kan een hernieuwing van de vergunning bekomen worden tot eind 2030, indien men de traditionele stallen voorlopig nog wenst te behouden zonder aanpassingen te doen. Er kan een vergunning voor onbepaalde duur bekomen worden wanneer met de aanvraag wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030. Er moet echter ook rekening gehouden worden dat er moet voldaan worden aan het geurkader en dat er hiervoor mogelijks nog extra maatregelen vereist zijn.
Wat betreft de rundveehouderijen waarvan de vergunning binnenkort komt te vervallen, kan een vergunning bekomen worden tot eind 2025 wanneer men nog geen inspanningen wenst te doen en tot eind 2030 indien er een reducerende maatregel wordt genomen met een minimaal rendement van 5 %. Ook hier kan een vergunning voor onbepaalde duur verkregen worden wanneer met de aanvraag wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030.
Het algemeen beoordelingskader voor vergunningsaanvragen voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties voorziet dat er geen passende beoordeling moet toegevoegd worden bij de vergunningsaanvraag wanneer de impactscore maximaal 0,025 % bedraagt en aldus wordt gesteld dat er geen betekenisvolle aantasting is. Indien de berekende impactscore voor de aanvraag hoger is, moet een passende beoordeling toegevoegd worden waarmee moet aangetoond worden dat er geen betekenisvolle aantasting is.
In de finale versie van het Stikstofdecreet worden de rode bedrijven/piekbelasters als volgt gedefinieerd: een bedrijf wordt aanzien als een piekbelaster wanneer het resultaat van de impactscore voor productiejaren 2020, 2021 en 2022 minstens in twee van de drie gevallen 50 % of meer bedraagt.
Voor deze bedrijven is er de mogelijkheid om een vergunning te bekomen voor onbepaalde duur wanneer wordt voldaan aan de emissiereductie cf. de PAS-referentie 2030 en indien bijkomend wordt gereduceerd zodat de impactscore van het bedrijf minder dan 50 % is. De andere optie is dat een vrijwillige sluiting van de veetak of bedrijfsreconversie wordt beoogd, zodat ook hier de emissies gereduceerd worden. Hiervoor is er een flankerend beleid voorzien.
In afwachting van de uitkomst van het nieuwe voorziene milieueffectenrapport (MER) om de mogelijkheden tot het extern salderen te onderzoeken, is samen met het stikstofdecreet een omzendbrief in voege waarmee er in bepaalde gevallen extern gesaldeerd kan worden.
Deze emissieruil is enkel mogelijk voor maximaal 1.500 kg ammoniak voor uitbreidingen of nieuwe bedrijven, waarbij beide bedrijven stikstofdepositie veroorzaken op dezelfde aandachtsgebieden in Habitatrichtlijngebied. Dit mag niet gebruikt worden om de vooropgestelde emissiereducties van de PAS-referentie 2030 in te vullen. Verder dient in de beoordeling van een dergelijke aanvraag nagegaan te worden of hiermee de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend niet in het gedrang komt. Bij een dergelijke vergunning gaat het om een directe emissieruil. Deze moet geregistreerd worden en beide vergunningen dienen hierbij gekoppeld te worden.
Wij kunnen jouw in heel dit kluwen ondersteunen. Gaande van de berekeningen om te weten waar je staat of het uitschrijven van de passende beoordeling, tot het bekijken van de verschillende opties die er op vandaag zijn met huidige wetgeving.