Nieuwe VLIF-wetgeving: wat zijn de steunmogelijkheden voor mijn bedrijf?
Het heeft even geduurd, maar ondertussen is de nieuwe VLIF-regelgeving (=Vlaams LandbouwInvesteringsFonds) voor de GLB-periode 2023-2027 bekend geraakt. Dit biedt voor heel wat land- en tuinbouwers interessante subsidiemogelijkheden. Er is heel wat gewijzigd ten opzichte van de vorige periode, dus het loont de moeite om dit eens opnieuw te bekijken. Zowel de toelatingsvoorwaarden, alsook de praktische kant en werkwijze zijn grondig veranderd. We sommen hieronder de belangrijkste zaken op.
Voorwaarden
De algemene toepassingsvoorwaarden waaraan je moet voldoen om toegang te krijgen tot VLIF-steun worden sterk vereenvoudigd. Zo komen land- en tuinbouwers in bijberoep nu ook in aanmerking, want het minimaal netto belastbaar inkomen uit het landbouwbedrijf van 12.000 euro en hetzelfde maximuminkomen buiten het bedrijf valt weg. Ook de beperking van maximale omzet van 10% uit niet-landbouwactiviteiten en de uitsluiting van bedrijven met een brutobedrijfsresultaat (BBR) hoger dan 800.000 euro zullen geen probleem meer vormen. Vanaf nu hanteert het VLIF ook de algemene (verstrengde) definitie voor GLB-actieve landbouwer, waarbij onder andere minimum 1/3e van de bedrijfsomzet uit landbouwactiviteiten moet komen en er een minimum standaard verdiencapaciteit is van 20.000 euro.
Productieve investeringssteun
De ‘klassieke’ investeringssteun blijft bestaan, met steunpercentages van 15%-30%-40%-50% in de vorm van een kapitaalpremie. Deze steunpercentages kunnen nog verhoogd worden door het indienen van zogenaamde ‘claims’, bv. voor een jonge landbouwer (+ 10%), bio-stal (van 15% naar 30%), een samenwerkingsverband (bv. machine-ring), …
Omtrent de marktconformiteit was er al heel wat te doen in het laatste kwartaal van 2022. Er werd toen immers beslist dat men voor investeringen waar geen normbedrag voor gekend is, minimaal 3 offertes moet kunnen voorleggen. In de nieuwe regelgeving heeft men dit grotendeels opgelost door een vast steunbedrag te geven op basis van zogenaamde ‘eenheidskosten’. Dit zijn gemiddelde marktconforme prijzen voor een investering per meest geschikte technische of gebruikseenheid (bv. aantal stuks, per m², …). Voor deze investeringen zal dus op voorhand het toekomstig steunbedrag gekend zijn en zijn de facturen niet meer bepalend voor de hoogte van de uiteindelijke steun.
Een voorbeeld: voor de aankoop van een windmolen met een nominaal vermogen van 15.000 watt is een forfaitaire kost voorzien van 60.000 euro. Hierop is er 40% basissteun van toepassing, waardoor je dus uitkomt op een aangevraagd steunbedrag van 24.000 euro.
Voor enkele investeringscodes waar werken met vaste bedragen niet mogelijk is, zal men wel nog altijd 3 offertes vragen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor investeringen in verbredingsactiviteiten, bepaalde oogst- en sorteermachines, batterijen voor de opslag van groene energie, enz.
De investeringssteun zal nog altijd via het e-loket en per kwartaal aangevraagd kunnen worden, daarnaast zijn er geen beperkingen meer op het aantal aanvragen per jaar. Het is dus mogelijk om elk kwartaal een aanvraag (of ‘herkansing’) in te dienen voor één of meerdere investeringscodes op de lijst. Een belangrijke wijziging is wel dat de steunaanvraag pas ingediend kan worden als de landbouwer al beschikt over een omgevingsvergunning wanneer dit vereist is voor de investering. Deze moet ook als bijlage opgeladen worden op het moment van de steunaanvraag. Na het afsluiten van de blokperiode van de aanvraag, mag men ook meteen starten met de uitvoering van de investering, zonder te moeten wachten op de selectie. Wel moet nu binnen de 2,5 maand de start van de uitvoering van de investering kunnen aangetoond worden, waar dit voorheen binnen de 5 maand was.
Tot slot is het de bedoeling om te werken met een maximaal subsidiebedrag in plaats van een maximaal investeringsbedrag. M.a.w. het maximale bedrag van 1.350.000 euro voor 2015-2022 wordt vervangen door een steunplafond van 300.000 euro per bedrijf. Op die manier zal het niet direct meer uitmaken wat het steunpercentage is als men het volledige bedrag uiteindelijk gebruikt: een hoger steunpercentage betekent dat men sneller dit bedrag ‘opgebruikt’. Dit is exclusief de verhogingen van de steun via de zogenaamde ‘claims’.
Ammoniak emissie reducerende investeringen
Volledig nieuw is de steun voor ammoniak emissie reducerende investeringen, die aangevraagd kunnen worden via een aparte AERI-tegel binnen het VLIF. Dit vloeit voort uit het PAS-beleid en het stikstofakkoord van de Vlaamse Regering en houdt in dat voor nieuwe rundvee-, pluimvee- en varkensstallen, waar ammoniak reducerende technieken toegepast worden, er 40% subsidie gegeven wordt op de forfaitaire investeringskost van de gehele stal. Dit is enkel geldig voor nieuwe stallen die gebouwd worden met een passende omgevingsvergunning die dateert van na 01/01/2023. In geval van een actieve landbouwer waarbij tenminste één bedrijfsleider een jonge landbouwer is, wordt het vermelde steunpercentage 65% op de gehele stal. Voor ammoniak reducerende investeringen in de veehouderij in bestaande stallen of voor nieuwe stallen die gebouwd worden met een passende omgevingsvergunning van voor 01/01/2023, geldt een maximaal steunpercentage van 80% voor de ammoniak emissie reducerende technieken. De manier van aanvragen en de selectiemethodiek voor deze steun zijn dus gelijklopend met het VLIF, maar het gaat dus wel om een volledig apart budget. Bijgevolg is er hier dus géén maximum steunplafond van 300.000 euro per bedrijf.
Overname- en opstartsteun
De bovenstaande titel verraadt hier al een belangrijke wijziging: niet enkel kan er in de toekomst steun ontvangen worden voor de overname van een bedrijf, maar ook voor de opstart van een nieuw bedrijf. Het steunbedrag is afhankelijk van de toekomstige verdiencapaciteit per bedrijfsleider na het uitvoeren van het bedrijfsplan: hoe hoger de SVC, hoe hoger de steun, met een maximum forfaitair normbedrag van 100.000 euro. Verder wijzigen ook een aantal praktische modaliteiten: de steun moet aangevraagd worden binnen de 24 maanden na de overname (vroeger: vóór overname) en waar dit vroeger elke maand kon, zijn er nu ook blokperiodes per kwartaal. Tenslotte moet hier vooral gewezen worden op de gewijzigde voorwaarden, specifiek voor deze steun. Zo mag de jonge landbouwer maximaal een halftijdse job als werknemer hebben (geen beperking naar inkomen), of maximum 15.000 euro netto belastbaar inkomen uit andere zelfstandige activiteiten buiten het landbouwbedrijf halen.
Andere maatregelen
Verder is er ook nog steun voor niet-productieve investeringen (NPI), maar dit is grotendeels een verderzetting van de oude regelgeving. Daarnaast zijn er nog een aantal andere maatregelen via projectoproepen, zoals innovatiesteun en steun voor opstart of omschakeling naar een toekomstgerichte duurzame ondernemingsstrategie.
Er is op vandaag al een aparte tegel in het loket zichtbaar voor VLIF aanvragen vanaf 2023 en aanvragen die vallen onder het vorige GLB tot 2022, aangezien deze laatste (dus oudere investeringen) nog moeten blijven voldoen aan de oude wetgeving. Dit zorgt er voor dat het belangrijk blijft om ook de voormalige regeling indachtig te houden. Voor investeringssteun moet men bijvoorbeeld tot 5 jaar na uitbetaling blijven voldoen aan de voorwaarden, ook al is de regelgeving voor nieuwe investeringen gewijzigd!
Heb je hulp nodig bij de VLIF-aanvraag of de opvolging van het VLIF-dossier, aarzel niet om een DLV-adviseur te contacteren via info@dlv.be of via het gratis nummer 0800 90 910.
Auteur: Evelien Syx, adviseur bij studie- en adviesbureau DLV
Recente projecten
Blijf op de hoogte van de laatste landbouwweetjes! Schrijf je hier in voor onze nieuwsbrief.