Het nieuwe mestactieplan goedgekeurd: MAP6 in een notendop

Over het nieuwe mestactieplan is al heel wat te doen geweest. Waar eerst de ambitie was om deze te publiceren aan het begin van het nieuwe jaar, was het nog lang wachten op de goedkeuring door het Vlaams Parlement. Op 22 mei werd het 6de Mestactieplan uiteindelijk definitief goedgekeurd. Tijdens het openbaar onderzoek van MAP6 werd al snel duidelijk dat het nieuwe mestactieplan heel wat verstrengingen bevat in vergelijking met het huidige. Het verkrijgen van een politiek akkoord ging daarbovenop nog eens gepaard met extra maatregelen.

Nu het mestactieplan werd goedgekeurd, kan Europa zich buigen over de toekenning van derogatie.

Hier lijsten we al even de belangrijkste nieuwigheden op die MAP6 met zich meebrengt.

Allereerst wordt ingezet op een meer gebiedsgerichte aanpak, waar de focus gaat naar gebieden waar volgens de vooropgezette doelstellingen de gemiddelde nitraatconcentratie nog niet voldoende laag is. De onderverdeling van Vlaanderen in focusgebieden en niet-focusgebieden uit MAP5 wordt  dus vervangen door een onderverdeling in gebiedstypes.

De evaluatie van de kwaliteit van het oppervlaktewater zal niet meer gebeuren op meetpuntniveau, maar op het niveau van de afstroomzones. Hierbij wordt een gemiddelde berekend van alle MAP-meetpunten binnen die afstroomzone. Dat resultaat  wordt als sleutelindicator gehanteerd om Vlaanderen in  te delen in 4 gebiedstypes (0,1,2,3).

De verschillende gebiedstypes zoals vastgelegd voor de komende 2 jaar kan je hieronder bekijken (Figuur 1). Deze zullen elke 2 jaar op basis van de waargenomen evoluties in waterkwaliteit worden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.







Figuur 1: Aanduiding van de verschillende gebiedstypes voor elke afstroomzone


In afstroomzones van gebiedstype 0, waar de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit goed is, is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen.

Voor gebiedstype 2 en 3 percelen zijn vier extra maatregelen van toepassing:

1. Een verplichte procentuele stijging van het areaal waarop verplicht een vanggewas of laag-risico nateelt moet geteeld worden. Een ‘laag-risico nateelt’ is een nieuwe definitie die stelt dat een gewas na een ‘niet-nitraatgevoelige teelt’ een gelijke positieve impact heeft zoals een vanggewas.  Onder een ‘niet-nitraatgevoelige teelt’ vallen graangewassen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, vlas, bieten, grasland, klaver, luzerne, spruitkool, mengsels van vlinderbloemigen en overige groenbedekkers. In de praktijk wil dit dus zeggen dat bijvoorbeeld de inzaai van wintertarwe na de oogst van aardappelen of maïs niet in aanmerking komt voor het verplicht areaal vanggewas.Voor elke landbouwer zal een referentiepercentage worden vastgelegd waarna deze procentueel zal stijgen.

2. Een procentuele daling van de toegelaten bemesting voor werkzame stikstof.


Tabel 1: Procentuele daling stikstofbemestingsnorm en stijging inzaai areal vanggewas in type 2 en 3


3. Vanaf 1 augustus is het verplicht om voor elk transport van vloeibare dierlijke mest naar een perceel in type 2 of 3 (uitgezonderd grasland en blijvende teelt) gebruik te maken van een erkend mestvoerder.

Voor deze drie maatregelen kan een vrijstelling worden bekomen door het behalen van een positieve nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau (met daarna een jaarlijkse perceelsevaluatie) of door toepasssing van equivalente maatregelen.

4. Een laatste maatregel, waar géén vrijstelling voor kan bekomen worden, is dat de landbouwer die de bemesting uitvoert (bemestingsrechten) ook de hoofdteelt verbouwt op het perceel in kwestie. Op die manier blijft de verantwoordelijkheid voor bemesting én teelt bij één landbouwer liggen.


Wat met mijn huidige status als focusbedrijf?

Binnen MAP6 worden overgangsmaatregelen voor de huidige focusbedrijven voorzien.

Gezien een focusbedrijf met maatregelen categorie 2 of 3 volgens MAP5 al een beperking op de stikstofbemestingsnorm heeft en een verplicht percentage in te zaaien vanggewassen heeft, blijven deze beperkingen sowieso behouden. Afhankelijk van het gebiedstype, kunnen deze volgens de nieuwe maatregelen van MAP6 enkel nog verstrengd worden. Met andere woorden de strengste norm (focusbedrijf vs MAP 6) geldt als de geldende norm.

Bij een positieve nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau valt het bedrijf vanaf het volgende jaar niet langer onder deze overgangsmaatregelen. Dit is in overeenstemming met de huidige regeling waarbij een bedrijf vrijgesteld wordt van de kwalificatie als focusbedrijf als het over een goede nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau beschikt. Een ‘positieve bedrijfsevaluatie’ wordt steeds beoordeeld volgens de eerste drempelwaarde van gebiedstype 3 (=strengste norm).


Controle van nitraatresidu’s

De nitraatresiducontroles worden per gebiedstype geregeld. Indien het resultaat van een perceelsevaluatie in gebiedstype 0 boven de eerste drempelwaarde is, moet het volgende jaar een nieuwe perceelsevaluatie op eigen kosten uitgevoerd worden. Als het resultaat opnieuw boven de eerste drempelwaarde uitkomt, is een bedrijfsevaluatie verplicht. In de gebiedstypes 1, 2 en 3 is deze bedrijfsevaluatie onmiddellijk verplicht na een eerste overschrijding van de eerste drempelwaarde. Als er een overschrijding is van de tweede drempelwaarde is in alle gebiedstypes onmiddellijk een bedrijfsevaluatie vereist.

Had men in 2018 bijvoorbeeld een nitraatresidu die de eerste drempelwaarde van MAP5 overschreed, dan zal, afhankelijk van het gebiedstypes volgens MAP6 een perceelsevaluatie of bedrijfsevaluatie moeten uitgevoerd worden, waarbij de beoordeling gebeurt volgens de nieuwe drempelwaardes van dat gebiedstype.


Tabel 2: De 11 types nitraatresidudrempelwaarden volgens MAP6


En wat bij een negatieve nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau?

Bij een overschrijding van het gewogen gemiddelde 1ste drempelwaarde moet het bedrijf een bemestingsplan opmaken en teeltfiches bijhouden voor het ganse bedrijf. Hierin worden alle bemestings- en teelttechnische gegevens bijgehouden. Bij een overschrijding van het gewogen gemiddelde 2de drempelwaarde, of bij 2 opeenvolgende bedrijfsevaluaties boven de gewogen 1ste drempelwaarde, moet het bedrijf zich bijkomend verplicht laten begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie en wordt nagezien op een goede implementatie van de adviezen. Daarbij geldt voor deze bedrijven ook een derogatieverbod voor het daaropvolgende jaar. In alle gevallen moet het bedrijf het volgende jaar opnieuw een bedrijfsevaluatie uitvoeren.


Mesttransport wordt nauwer opgevolgd

Mesttransporten gebeuren maximaal volgens de algemene regel met erkende mestvoerders. De mogelijkheid tot de regeling ‘eigen mest naar eigen grond’ en ‘burenregeling’ blijft wel bestaan.

Belangrijk bij de burenregeling is echter dat het transport van vloeibare mest moet uitgerust zijn met een AGR/GPS-systeem. Enkel het AGR/GPS-systeem is noodzakelijk, men moet dus geen erkend vervoerder zijn en er hoeft dus geen MAD opgemaakt worden. Uitzondering hierop zijn de transporten naar een afnemer die enkel percelen heeft in gebiedstype 0 en 1.

Voorbeeld:

Landbouwer A maakt een burenregeling op met landbouwer B. Landbouwer B beschikt over 45 ha landbouwgrond (20 ha gelegen in gebiedstype 0 en 25 ha in gebiedstype 1). Deze burenregeling kan gereden worden zonder AGR/GPS.

Maakt landbouwer A een burenregeling met landbouwer C die beschikt over 45 ha akkerland (20 ha in gebiedstype 0, 24 ha in gebiedstype 1 en 1 ha in gebiedstype 2) moet de volledige burenregeling gereden worden met AGR/GPS. Ook naar de percelen in gebiedstype 0 en 1!

Nog een belangrijke wijziging is het feit dat de duur van de burenregeling beperkt wordt tot max. 3 maand, dit conform de geldigheid van de mestanalyse.

Wil men na 1 augustus nog mest transporteren naar percelen in type 2 of 3, dan is dit verplicht uit te voeren via een erkend mestvoerder. Dit geldt dus ook voor transport van eigen mest naar eigen grond.

De mogelijkheid om te werken met burenregeling voor een retourvracht van effluent uit de mestverwerkingsinstallatie blijft bestaan, al moet dit bij transport naar type 2 of 3 gebieden na 1 augustus dus ook met erkend mestvoerder gebeuren. Het niet correct uitvoeren van de GPS-verplichting geldt nu als een zware overtreding.


Aangepaste uitrijregeling

Net zoals in MAP5 worden meststoffen onderverdeeld in drie types, met elk een verschillende regeling. Dit onderscheid blijft behouden, maar de termijnen en voorwaarden waaronder men mag bemesten wijzigen licht.

De uitrijperiode voor type 1 meststoffen (stalmest, champost, gecertificeerde gft- of groencompost en andere traagwerkende meststoffen) wordt ingekort tot en met 31 oktober. Een uitzondering hierop is dat bemesting van fruitbomen met stalmest wel mogelijk is in de verbodsperiode, op voorwaarde dat dit rond de stam van de fruitbomen wordt aangebracht en dit aan de VLM wordt gemeld.

Ter compensatie van de verkorte uitrijperiode wordt de opslag van stalmest toegelaten gedurende de volledige winter en dit op voorwaarde dat de opslag afgedekt wordt op een luchtdoorlatende, semipermeabele wijze, die verhindert dat er regenwater kan insijpelen. Niet afgedekte stalmest mag zoals in MAP 5 enkel op de kopakker waar de mest zal uitgespreid worden, opgeslagen worden vanaf 15 januari tot en met 31 oktober en max. 2 maand voor het spreiden.

De bemestingsperiode voor type 2 meststoffen (o.a. drijfmest) op grasland loopt van 16 februari t.e.m. 14 augustus. Op akkers op zware kleigronden is dit toegelaten tot en met 15 oktober. Hierbij blijft de beperking van 100 kg werkzame stikstof per hectare bij toediening na 31 augustus behouden. Op alle andere percelen mag mest uitgereden worden tot en met 31 juli, met mogelijkheden tot bemesting na deze datum bij inzaai van een nateelt of vanggewas na de hoofdteelt.

Ook de uitrijperiode voor type 3 meststoffen (kunstmest, spuistroom, effluent) wordt ingekort, nu tot en met 31 oktober in plaats van 15 november. Wat hier gewijzigd werd, is dat bij bemesting na de hoofdteelt (met beperking tot 36 kg werkzame stikstof) de inzaai van het vanggewas nog tot 15 september kan; al is de vereiste wel dat de hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt is. Dit is dus niet van toepassing bij een hoofdteelt zoals maïs, aardappelen, etc

De afzonderlijke regeling voor uitrijden effluent (indien <0,6 kg N/ton) blijft dezelfde.

De uitzonderingen voor fruit en specifieke teelten ander dan fruit blijven ook behouden. Enkel wordt de uitrijperiode eveneens ingekort tot en met 31 oktober in plaats van 15 november.

De regel uit MAP5 waarbij op een perceel bemest mag worden tot maximum gelijk aan het dubbele van de hoeveelheid stikstof, blijft mogelijk. Zo blijft de landbouwer genieten van de mogelijkheid om de bemesting volgens de eigenschappen van het specifieke perceel op een zo optimaal mogelijke manier uit te voeren.

Onderzoek heeft uitgewezen dat de huidige bemestingsnormen van intensieve graslanden die enkel gemaaid worden, resulteerden in lagere opbrengsten dan potentieel haalbaar was. Daarnaast zou een hogere bemesting leiden tot hogere eiwitgehaltes, hogere fosfaatexport en hogere drogestofopbrengst. Binnen MAP6 wordt dan ook een verhoogde bemesting met 75 eenheden werkzame stikstof toegelaten voor intensieve graslanden die enkel gemaaid worden, met inbegrip van de graszodenteelt.


Verbeterd in kaart brengen van nutriëntenstromen

Nu de nieuwe wetgeving rond een correctere mestsamenstelling voor varkensmest van toepassing is, heeft de Mestbank een beter zicht op de samenstelling van en de hoeveelheid mest die getransporteerd wordt. Met dit in de hand zal nu worden ingezet op een verbeterde opvolging en controle van de mestverwerkings- en vergistingsinstallaties. Dit gebeurt d.m.v. een actieplan dat vanaf 2019 zal worden geïmplementeerd. Wat nu al opgenomen is, is de verplichting voor de uitbaters van bewerkings- of verwerkingseenheden, om vanaf 1 januari 2020, debietmeters te plaatsen, waarbij de debietmeterstanden in een register worden bijgehouden. De Mestbank bepaalt waar en hoeveel debietmeters er geplaatst moeten worden, op welke wijze de informatie van de debietmeters geregistreerd wordt en hoe de informatie doorgegeven wordt aan de Mestbank. De Vlaamse Regering kan ook voorwaarden bepalen waarvoor niet over debietmeters moet beschikt worden. De nadere regels hiervoor moeten nog verder uitgewerkt worden. Het niet of niet tijdig overmaken van overdrachtsdocumenten wordt nu ook als een zware overtreding aanzien.

Daarnaast wordt de nutriëntenbalans van veehouders en mestverwerkingsinstallaties normaalgezien berekend op basis van een volledig jaar. Om korter op de bal te spelen bij vaststelling van overschrijdingen, kan de balans nu ook tussentijds berekend worden in kader van doorlichting, met de nodige sancties tot gevolg.

Ten slotte wordt de controle op gebruik van kunstmest verhoogd. Elke landbouwer wordt verplicht om een register bij te houden van ontvangst en gebruik van kunstmest. Ook meststofhandelaren zijn verplicht om dergelijk register bij te houden, zodat kruiscontrole mogelijk wordt. Vanaf 1 juli 2020 gebeurt deze registratie digitaal. Belangrijk hierbij te vermelden is dat het gebruik van de kunstmest op perceelsniveau moet worden geregistreerd!

Het nieuwe mestactieplan gaat meteen in voege, waarbij de nieuwe regelgeving met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2019. Half juni communiceert de Mestbank naar alle landbouwers wat MAP6 concreet voor hen inhoudt.


Wens je meer informatie? Neem contact op met je DLV-adviseur! 



DEEL DIT BERICHT:

Recente projecten